In opdracht van NOC*NSF was ik in 2002 als hoofdredacteur betrokken bij de totstandkoming van het boek Gouden Coaches, over honderd jaar ‘coachen’. De opleving voor de waardering van de coach (als het goed gaat heeft de sporter het gedaan, gaat het fout is de coach doorgaans verantwoordelijk) uitte zich al in 2001 toen alle nog in leven zijnde coaches van Olympische kampioenen de Gouden Olympic Coach Award kregen.
Alle gouden Olympische coaches van 1950 – 2000 komen aan het woord, geïnterviewd door vooraanstaande sportjournalisten. De gouden coach heeft gelijk gekregen met z’n aanpak, ongeacht wat die was en hoe ver die ook afweek van het gebruikelijke. Een coach moet ook een ziener zijn, open staan voor nieuwe ontwikkelingen. Hulde aan de coach achter de eerste Flosbury-flop, het eerste dubbel gelaagd rubberen tafeltennisbatje, het eerste haaienpak, de eerste fiber polsstok, de eerste klapschaats. Zij creëerden kampioenen door technische vooruitgang. De eerste coach is Jan Blankers (Fannie Blankers-Koen, atletiek 100 en 200 met, dames estafette 4x 100 meter, Londen 1948), de laatste is Michael Zijlaard (Leontien van Moorsel, wielrennen tijdrit, wegwedstrijd en baan achtervolging Sydney 2000).
Uit mijn voorwoord: ‘Van de totale vorige eeuw was de eerste helft, met alle respect, een amateuristische tijd in de pure betekenis van het woord: liefhebbers. (-) In de tweede helft en vooral naar het eind van de vorige eeuw, komt de professionalisering op gang.’